Nederlandsk

Etymologi

open +‎ gaan

Udtale

Verbum

opengaan

  1. at op

Bøjning

Lang tillægsform opengaand
Førnutid zijn opengegaan
Bydemåde ga(at) op
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid ga open gaat open gaat open gaan open
Datid ging open ging open ging open gingen open

Kilder