Nederlandsk

Etymologi

aan- +‎ houden

Udtale

Verbum

aanhouden

  1. (stoppe) at anholde
  2. (arrestere) at anholde
  3. beholde (på)
  4. verschuiven
  5. lade være tændt

Bøjning

Lang tillægsform aanhoudend
Førnutid hebben aangehouden
Bydemåde houd(t) aan
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid houd aan houdt aan houdt aan houden aan
Datid hield aan hield aan hield aan hielden aan

Kilder