vliegtuig
Nederlandsk
Etymologi
Substantiv
vliegtuig intetkøn
- flyvemaskine
- Reist u vaak per vliegtuig?
- Rejser De tit med fly?
- Ik ga naar de Verenigde Staten met het vliegtuig.
- Jeg rejser med fly til de Forenede Stater.
- Het vliegtuig landt op Middelkerke.
- Flyet landede i Middelkerke.
- Reist u vaak per vliegtuig?
Bøjning
Best. Ental het vliegtuig |
Ental diminutiv vliegtuigje |
Flertal vliegtuigen |
Flertal diminutiv vliegtuigjes |
Synonymer
- (historisk) vliegmachine
Beslægtede ord og fraser
- chartervliegtuig
- passagiersvliegtuig
- snuffelvliegtuig
- vliegtuigongeluk
- vrachtvliegtuig
- zweefvliegtuig
Kilder
- „vliegtuig“ i vanDale woordenboek