volslagen
Nederlandsk
Adjektiv
- fuldstændig, komplet.
- Het was voor iedereen een volslagen verrassing.
- Det var for alle en fuldstændig overraskelse.
- Ik laat dat liever niet door een volslagen onbekende doen.
- Jeg lader det allerhelst ej lave af en fuldstændig ubekendt.
- Het was voor iedereen een volslagen verrassing.
Adverbium
- fuldstændig, komplet.
- Je maakt je hiermee volslagen belachelijk.
- Hermed gør du dig komplet latterlig.
- Je maakt je hiermee volslagen belachelijk.