ze
Nederlandsk
Udtale
Nederlandske personlige pronominer | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1. person | 2. person | 3. person (hankøn / hunkøn / intetkøn) | |||||
Grundled | |||||||
Ental | ik | jij je |
u | gij ge |
hij / zij / het -ie / ze / 't | ||
Flertal | wij we |
jullie | u | gij | zij ze |
Personligt pronomen
ze
- 3. person hunkøn ental; hun
- Ik find, dat ze is mooi.
- Jeg synes, at hun er pæn.
- Ik find, dat ze is mooi.
- 3. person flertal; de
- Ze zijn even groot.
- De har samme størrelse.
- Ze zijn even groot.
Ubestemt pronomen
ze
- man
- ze zeggen ...
- man siger ...
- ze zeggen ...
Kilder
- „ze“ i vanDale woordenboek