Nederlandsk

Etymologi

aan- +‎ kijken

Udtale

Verbum

aankijken

  1. at betragte
  2. at anse
  3. beholde (på)

Bøjning

Lang tillægsform aankijkend
Førnutid hebben aangekeken
Bydemåde kijk(t) aan
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid kijk aan kijkt aan kijkt aan kijken aan
Datid keek aan keek aan keek aan keken aan

Kilder