Nederlandsk

Etymologi

aan- +‎ kleden

Udtale

Verbum

zich aankleden

  1. at klæde på

Bøjning

Lang tillægsform aankledend
Førnutid hebben aangekleed
Bydemåde kleed(t) aan
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid kleed aan kleedt aan kleedt aan kleden aan
Datid kleedde aan kleedde aan kleedde aan kleedden aan

Kilder