Nederlandsk

Udtale

Verbum

begrijpen

  1. at forstå, begribe
  2. at indeholde

Bøjning

Lang tillægsform begrijpend
Førnutid hebben begrepen
Bydemåde begrijp(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid begrijp begrijpt begrijpt begrijpen
Datid begreep begreep begreep begrepen

Kilder