Nederlandsk

Udtale

Verbum

breken

  1. knuse
  2. brække
  3. bryde
  4. briste

Bøjning

Lang tillægsform brekend
Førnutid hebben gebroken
Bydemåde breek(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid breek breekt breekt breken
Datid brak brak brak braken

Kilder

  • breken“ i vanDale woordenboek