Nederlandsk

Udtale

Verbum

moeten

  1. (modalverbum) at skulle
  2. (forpligtig sin) at skulle
  3. (adlyde) at skulle

Bøjning

Lang tillægsform moetend
Førnutid hebben gemoeten
Bydemåde moet
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid moet moet moet moeten
Datid moest moest moest moesten

Kilder

  • moeten“ i vanDale woordenboek