Nederlandsk

Etymologi

op +‎ staan

Udtale

Verbum

opstaan

  1. at stå op

Bøjning

Lang tillægsform opstaand
Førnutid zijn opgestaan
Bydemåde sta(at) op
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid sta op staat op staat op staan op
Datid stond op stond op stond op stonden op

Kilder

  • opstaan“ i vanDale woordenboek