Nederlandsk

Udtale

Verbum

repareren

  1. at reparere

Bøjning

Lang tillægsform reparerend
Førnutid hebben gerepareerd
Bydemåde repareer(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid repareer repareert repareert repareren
Datid repareerde repareerde repareerde repareerden

Kilder