Nederlandsk

Udtale

Verbum

reserveren

  1. at reservere

Bøjning

Lang tillægsform reserverend
Førnutid hebben gereserveerd
Bydemåde reserveer(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid reserveer reserveert reserveert reserveren
Datid reserveerde reserveerde reserveerde reserveerden

Kilder