Nederlandsk

Udtale

Verbum

spellen

  1. at stave

Bøjning

Lang tillægsform spellend
Førnutid hebben gespeld
Bydemåde spel(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid spel spelt spelt spellen
Datid spelde spelde spelde spelden

Kilder

  • spellen“ i vanDale woordenboek