Nederlandsk

Udtale

Verbum

sturen

  1. at sende
  2. at styre

Bøjning

Lang tillægsform sturend
Førnutid hebben gestuurd
Bydemåde stuur(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid stuur stuurt stuurt sturen
Datid stuurde stuurde stuurde stuurden

Kilder

  • sturen“ i vanDale woordenboek