Nederlandsk

Etymologi

terug +‎ krijgen

Udtale

Verbum

terugkrijgen

  1. at få tilbage

Bøjning

Lang tillægsform terugkrijgend
Førnutid hebben teruggekregen
Bydemåde krijg(t) terug
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid krijg terug krijgt terug krijgt terug krijgen terug
Datid kreeg terug kreeg terug kreeg terug kregen terug

Kilder