uitzoeken
Nederlandsk
Udtale
Verbum
uitzoeken
Bøjning
Lang tillægsform | uitzoekend | |||
Førnutid | hebben uitgestapt | |||
Bydemåde | zoek(t) uit | |||
ik | jij/je, u | hij, zij/ze, het | wij/we, jullie, zij/ze | |
Nutid | zoek uit | zoekt uit | zoekt uit | zoeken uit |
---|---|---|---|---|
Datid | zocht uit | zocht uit | zocht uit | zochten uit |
Kilder
- „uitzoeken“ i vanDale woordenboek