Nederlandsk

Udtale

Verbum

uitzoeken

  1. at udsøge
  2. at sortere
  3. at finde ud af

Bøjning

Lang tillægsform uitzoekend
Førnutid hebben uitgestapt
Bydemåde zoek(t) uit
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid zoek uit zoekt uit zoekt uit zoeken uit
Datid zocht uit zocht uit zocht uit zochten uit

Kilder