Nederlandsk

Udtale

Verbum

vertellen

  1. at fortælle

Bøjning

Lang tillægsform vertellend
Førnutid hebben verteld
Bydemåde vertel(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid vertel vertelt vertelt vertellen
Datid vertelde vertelde vertelde vertelden

Kilder