Nederlandsk

Udtale

Adjektiv

wassen (ikke bøjning)

  1. voksagtig

Verbum

wassen

  1. at vaske

Bøjning

Lang tillægsform wassend
Førnutid hebben gewassen
Bydemåde was(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid was wast wast wassen
Datid waste waste waste wasten

Kilder

  • wassen“ i vanDale woordenboek